Veren en vleugels
Veren hebben een aantal functies. Allereerst biedt het isolatie. Tussen de veren wordt een laagje lucht vastgehouden dat wordt opgewarmd door het lichaam. Dankzij de veren gaat er weinig lichaamswarmte verloren.
De lichaamsbedekking bestaat uit donsveren en dekveren. De donsveren dienen als een soort “onderkleding” en de dekveren als “bovenkleding”. De veren van de vleugels en staart zijn het grootst en worden pennen genoemd. Wat botten betreft is in de vleugels het patroon van een arm met een hand te herkennen. Net als haren gaan veren niet een heel leven mee. Daarom moeten vogels ruien. Vaak gebeurt dat in de herfst, maar sommige vogels ruien ook nog een keer in het voorjaar.
Botten en tanden
Vogels zijn sterk aangepast aan het vliegen. Zo hebben moderne vogels geen kaak met tanden maar een snavel, welke lichter is en een gespierde maag om te kunnen “kauwen”. Vele uitgestorven vormen hadden echter nog wel tanden. Hun botten bevatten veel holtes om ze licht maar toch sterk te maken. De meeste vogels hebben geen klauwen aan hun voorpoten (vleugels), maar er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld de struisvogel en de hoatzin.
Snavel
De snavel van een vogel vertelt veel over de leefwijze. Zo hebben zaadeters een kegelvormige snavel, roof- en stortvogels een haakvormige snavel, insecteneters een korte, spitse snavel en vogels die hun eten in de grond of in het water zoeken een lange snavel. Eenden hebben een zeefsnavel om het voedsel uit het water te kunnen filteren.
Voeten
Net als de snavel, vertellen ook de voeten veel over een vogel. Vogels die in moerassen leven hebben lange poten met gespreide tenen en kleine vliezen. Eenden hebben echte zwemvoeten met brede zwemvliezen. Roof- en stortvogels hebben grijpvoeten met klauwen. Vogels die veel op takken zitten (zoals de meeste vogels in de tuin) hebben voeten die geschikt zijn om om een tak heen te kunnen krullen.
Andere kenmerken
Naast veren zijn er andere kenmerken, maar deze zijn niet geheel uniek, of niet elke vogel heeft ze:
Vogels zijn warmbloedig (samen met de zoogdieren)
Vogels kunnen vliegen (behalve bijvoorbeeld de struisvogels en pinguïns)
Vogels lopen op twee poten
Vogels leggen eieren met een harde schaal.
De moderne vogels zijn in twee hoofdgroepen onder te verdelen, de Palaeognathae (Struisvogelachtigen) en de Neognathae (alle overigen). De namen verwijzen naar de structuur van de kaak (gnathos) die ofwel ‘ouderwets’ (palaeos) ofwel ‘nieuw’ is (neos). De paleognathe vogels zijn grotendeels loopvogels die het vliegen verleerd hebben, hoewel de tinamoes daar een uitzondering op zijn.
Zang
Veel vogels kunnen geluid maken, hetgeen vaak “zingen” genoemd wordt. Vogels maken geen geluid met het strottenhoofd zoals mensen, maar met behulp van trillende lippen en membranen in de syrinx, het vocale orgaan dat uniek is voor vogels.
Vooral de zangvogels, bijvoorbeeld de nachtegaal, hebben de zang tot een ware kunstvorm en een belangrijk communicatiemiddel ontwikkeld. Bij andere ordes is de ‘zang’ vaak een eentonige roep zoals bij de koekoek. De orde Passeriformes is de jongste orde van de vogels die in het midden van het Tertiair ontstaan is. Het is vandaag verreweg de grootste orde met de meeste soorten, variërend van kleine actieve vogeltjes die in boomkruinen leven.
Vogelen
Vogelen is een hobby die door vele mensen wordt beoefend. Men vindt het bijvoorbeeld interessant, om vogelparken te bezoeken.
Vogelonderzoek
Om tot inzicht te komen over het gedrag van de diverse vogelsoorten, wordt er onderzoek gedaan, dit bestaat uit het ringen van vogels, analyse van het voedsel, het telemetrisch volgen tijdens de vogeltrek.